Zoek het meewerkend voorwerp

Vul de gaten.

Schrijf je antwoord in de vakjes. Klik daarna op controleer.
Noteer het meewerkend voorwerp in het kader.

Het meisje geeft de honden brokjes.


De regering geeft het onderwijs extra geld.


De directeur gaf haar een mooi cadeau.


Die overtreding kostte de spits de gele kaart.


Hij liet zijn familieleden zijn fotoalbum zien.


Ze heeft het nieuwtje aan hem al verteld.


Hij kocht een boeketje bloemen voor zijn vriendin.